“Mariënhemers van het eerste uur zo zou je ze kunnen noemen” zei Hein tegen Toos. “De eerste supermarkt van Mariënheem, een soort Aldi van voor de oorlog, dat was de winkel van Dieksie en Dieke.” Toos had veel herinneringen aan Dieke en Hein wat meer aan Dieksie.
Dieks Overhein was een klein kordaat mannetje, woonde naast de kerk en werkte “parttime” (ook toen al) bij de gasfabriek in Raalte. Misschien had het met zijn beroep te maken maar hij was ook de ‘opper stookmeester’ voor de kolenkachels in de Antoniusschool Hij had de taak op zich genomen om te zorgen dat bij de winterdag de klaslokalen lekker warm waren als de school begon. Dat dit niet altijd vlekkeloos verliep is eigenlijk maar bijzaak. Zoals op die gure winterdag toen een van de kachels dienst weigerde te doen. Het gevolg was dat de hele school blauw zag van de rook, wat voor Dieksie aanleiding was om alle kinderen naar huis te sturen nog voor ze in de klas zaten. Dit tot grote woede van meester Claessen het hoofd der school. “Dieks laten we nu een ding goed afspreken , jij zorgt alleen voor de kachels en als er kinderen naar huis gestuurd moeten worden dan doe ik dat wel.”
“Ik zie nog zo de paardenstal van Dieksie voor me” zei Hein. “ Dat was eigenlijk een soort overdekte parkeergarage voor de paarden van de boeren uit het buitengebied. Die kwamen met paard en wagen naar de kerkdienst en kregen een gratis stalling aangeboden , Dieks had zelf geen paard maar hij had wel als service voor de klanten van Dieke een paardenstal gebouwd. Ja zo was het, de klanten waren van Dieke want die runde de winkel en Dieks was er voor het Grove werk . De winkel met van alles en nog wat te koop, van pondje suiker tot kussensloop en van bruine bonen tot een lap manchester, voor een nieuwe broek, het behoorde allemaal tot het assortiment van Dieke. Vooral op de zondagmorgen was het druk in de winkel, want dan werd er ook nog een gratis kopje koffie geschonken in de achterkamer. Het woord klantenbinding was nog niet uitgevonden , maar de klanten werden door Dieks en Dieke wel geweldig in de watten gelegd”.
Als Dieksie niet bij de gasfabriek of bij de school aan het werk was, kon je hem vinden in zijn paardenstal. Van daaruit had hij een mooi uitzicht op de kerk met pastorie, waar zijn dochter Joke als ‘kleine pastoorsmeid’ werkte. Hij was een ‘godvrezend’ man. Zodra de pastoor voorbij kwam om de communie rond te brengen naar de zieken, ging hij prompt op zijn knieën en sloeg hij een kruisje. Zo ook die morgen. Pastoor Maureau kwam met één hand achter zijn jas,(als teken dat hij de communie bij zich droeg) met zijn scootertje ten val, in het grintpad naast de kerk. Dieks zag het gebeuren! Zo snel als zijn korte beentjes het toelieten holde hij naar de onheilsplek. Maar o jee wat moest hij nu , eerst de pastoor bevrijden die onder de scooter lag of toch , godvrezend als hij was, op z’n knieën ‘ons Heer’ begroeten. Hij koos voor het laatste , greep de pet van z’n hoofd, viel op zijn knieën en sloeg een kruisje. Waarop de pastoor riep : “Dieks, ook al bid je nog zo vurig dat alle engelen uit de hemel naar beneden komen, je zult ze toch moeten helpen om mij van die scooter te bevrijden. Alleen bidden helpt hier niet”.
Toos rommelde nog eens in de schoenendoos vol oude foto’s en verhalen maar kon geen foto van Dieks en Dieke vinden. “Misschien moet het ‘Omnihuus’ nog maar eens een oproep doen” zei Hein, “wie weet zwerft er nog ergens een foto. Voorlopig moeten wij ons maar behelpen met onze herinneringen, laten we die daarom maar extra goed bewaren”.