Op een mooie zonnige zondagmorgen wanneer ik de hond uitlaat, hoor ik zachtjes de kerkklokken luiden. Het gebeier zwelt aan tot een behoorlijk aantal decibellen. Als ik goed luister hoor ik een lokroep: bimbam, bimbam, een simpele melodie, bimbam, kom dan! bimbam kom dan! Het is net een echo.
Het is de lokroep van de kerk. Bimbam, kom dan! Op het laatst klinkt het behoorlijk dwingend.
Uit de huizen komen keurig geklede mensen. Echtparen, alleenstaanden. De één loopt vlug, een man loopt wat moeilijk en gebogen, weer anderen lopen gearmd. Weer iemand anders loopt met een stok en een dame met een rollator. Ze groeten me allemaal op een enkeling na die haast heeft. Fietsers passeren mij. Groeten met een knikje of even met de hand tegen de pet of roepen met een glimlach, ‘mogge’! Of ze rijden strak door, zonder op of om te kijken met gezwinde spoed naar de overkant, naar de kerk. Sommige fietsers slaan rechts af richting het grote dorp. Ze vertrouwen er op dat er geen verkeer aankomt. Auto’s blijven af en aanrijden, allemaal richting kerk. Op een kleine afstand sta ik even stil, ik moet wel, de lijn van de hond is strak gespannen.
Het is nu behoorlijk vol op de parkeerplaatsen rond de kerk. De auto’s staan netjes geparkeerd. Totaal geen wanorde, niemand heeft haast op deze zonnige morgen.
Het 'kom dan' gaat rustig door maar zwakt nu af. Opeens hoor ik de vogels weer. Wat een rust! Fietsen staan keurig opgesteld. Totaal geen wanorde. Het valt me op dat ik geen jonge mensen ben tegen gekomen, zelfs geen kinderen.
Bij de sporthal zijn de parkeerplaatsen ook al vol. Het is dus een drukke zonnige zondagmorgen. Er wordt gevoetbald en sta daar even te kijken en te luisteren, gejuich! Het gejuich zwelt aan nadat de bal bij de tegenstander in het doel is gerold. Daar zijn de jonge mensen, daar zijn hun kinderen op het mini veld aan het imiteren wat hun vaders doen. De moeders hebben een paar uurtjes voor zichzelf. Een enkele moeder staat met de kinderwagen aan de kant te kijken naar de verrichtingen van haar man. En inderdaad, rond het voetbalveld staan bijna alleen mannen, het was ook duidelijk te horen bij het gejuich.
Bij de deur van de kantine staat een ronde bak, vol met uitgedoofde sigaretten. Er staat een musje op de rand en kijkt of er iets eetbaar is te vinden. Het musje heeft pech, fladdert op naar het dak. Het ruikt niet fris in die hoek! Nu ben ik bijna thuis en ga ik heerlijk in de tuin zitten. De zon komt daar zo.
Na een paar maanden is de herfst begonnen. De bomen zijn nu bijna kaal, het vriest zelfs al een beetje en het is guur. Ik maak mijn rondje met het hondje weer op zondagmorgen en zie dat er niets is veranderd. Het ‘kom dan’ klinkt nog net zo, een ietsje meer helder dan gebruikelijk. De klok op de toren glimt als nooit te voren.
Bij het sportveld hangen een aantal vlaggen, straks gaan ze vast weer voetballen en juichen, het elftal staat er immers goed voor. De ronde bak met gedoofde sigaretten staat er nog steeds. De musjes en merels zoeken in de perken naar wormpjes of iets anders eetbaars. De kantine wordt gereed gemaakt en zo dadelijk zal de koffiegeur naar buiten kringelen. Het is opeens helder aan het worden, de zon breekt eventjes door en wordt het wat aangenamer. Ik ben thuis en ga koffie zetten.