Ik zie iets groens. Is dat nu alweer onkruid. Ik wacht even met het ‘onkruid’ eruit te trekken. Eindelijk begint het te groeien. Het plantje staat helemaal alleen, vreselijk eenzaam. Het leunt een beetje tegen de heg, ze probeert recht te blijven staan. Het lukt niet. Ik merk dat ik opeens in een vrouwelijke vorm denk. Bemoedigend spreek ik met haar. Vertel haar dat ze zich niet eenzaam hoef te voelen. Kijk eens om je heen. Je houd je hoofdje nog steeds verscholen. Jij hoeft dat echt niet te doen. De mussen, en merels houden je gezelschap. Er komen zelfs al bijen om je heen zoemen. Het helpt, het lijkt dat ze me gewoon hoort. Elke dag kijk ik naar haar en denk even aan het prille begin. Ze is echt een verlegen geval. Dat kan ook niet anders. De wind heeft je misschien meegenomen en hier ben je geboren in mijn tuin. Zou iemand het zaadje hebben laten vallen zou het misschien uitgepoept zijn? Ze is niet brutaal, niet eigenwijs meer wat ontmoedigt alsof ze niet goed raad weet met zichzelf.
Dan besluit ze te vechten voor haar leven. Ze vangt de regendruppels op en slorpt ze naar binnen. Ze krijgt wortels en heeft houvast. Inmiddels groeit ze statig door. Van baby naar kleuter, naar tiener en dan is ze volwassen. Ze heeft mooie vormen gekregen. Ik zeg tegen haar wat jij in een paar weken doet heb ik veertien jaar over gedaan. Het verschil is dat ik tachtig jaar zou kunnen worden en jij niet ouder wordt dan hooguit zes maanden. Ze groeit me bijna over het hoofd. Haar verlegenheid is allang voorbij. Ze opent heel voorzichtig haar oog, een heel mooi groot bruin oog, haar wimpers zijn geel en wordt bekleed met zacht groen, wat een combinatie. Haar blad is prachtig en blijkbaar lekker. Er zijn slakken, zij laten slordige sporen na. Ondertussen blijft ze maar groeien en groeien en groeien. Ze is mijn lengte allang voorbij. Nu is ze al meer dan 1 meter 80. Ze begint nieuwsgierig te worden en wil over de heg gluren.
Er steekt een stevige storm op. Ondanks haar heftig groeien en drang groter te worden is ze heel buigzaam. Ze geeft zich over aan de elementen. Haar vogelvrienden zijn in het bladerdak van de blauwe regen onder de pagode aan het schuilen en kijken verbijstert wat de storm aanricht. Ze zien hun lange vriendin wel heel ver doorbuigen. 'Blijf leven!' Kwetteren ze. Als de storm eindelijk is uitgewoed komen ze uit hun schuilplaats, vliegen om haar heen en roepen dat ze overeind moet komen en niet langer meer achter de heg moet schuilen. Eindelijk staat ze overeind. Ik besluit haar te helpen en een aantal touwtjes om haar ranke middel te binden. En ze blijft maar groeien. Nu kan ze openlijk over de heg kijken bij de buren. Buurvrouw Marie is er niet. Ze zou haar prachtig vinden. Nu is ze zo groot dat meedraait met het licht. De zon volgt ze uitbundig. Voor de zon opkomt staat ze al gericht naar het oosten. Haar bladeren zijn nu helemaal kaal. Alleen de nerven zijn nog zichtbaar.
Het is net een vergroot spinnenweb. Ze begint oud te worden. Nog altijd staat ze daar. En wacht op haar einde. Haar wimpers hangen slap, haar mooie bruine oog verschrompelt. Een paar heggenmussen zitten op de heg, kijken schuin omhoog. Misschien is er wat te halen, zit er iets lekkers in het bruine oog. Haar slanke lichaam is nog helemaal in vorm, daar is nog weinig aan veranderd. De bijen en slakken zijn verdwenen. Een statige mooie bloem en stengel die uitgroeide tot 2 meter 55, nog altijd overeind staat, krijgt het moeilijk. De dauw hangt zwaar aan haar. Maar de zon fleurt haar dagelijks op. Toch lukt het niet meer dat fiere wat ze had te laten zien.
Ik bedank haar voor de vreugde en het plezier wat ik aan haar had beleefd. Ik zeg: “Je mag helemaal oud worden tot je echt niet meer kunt, dan zal ik pas weghalen. Jouw leven ga ik doorvertellen.”