Het was weer gezellig druk in Raalte en Hein en Toos zaten bij de Parabool te genieten van een bakje cappuccino. Daarvoor moesten ze wel naar Raalte want de “koffiehoek” bij de Parabool in Mariënheem laat nog even op zich wachten. Over de markt liep een sjofel geklede man met een oude fiets aan de hand. Het hondje wat hem vergezelde keek hem vragend aan: “welke kant gaan we op baas”? scheen hij te vragen. Het baasje zette zijn fiets tegen een bankje, ging zitten en staarde voor zich uit.... waar moest hij naar toe?
Binnen zagen Hein en Toos het hele schouwspel glimlachend aan. “Hij lijkt wel wat op Hondegait” zei Hein. "Ken je ze nog van zo rond de tweede wereldoorlog? Hondegait en Broeder Jan?" Dat waren de flierefluiters van die tijd. Broeder Jan was wel de meest bekende. Het was een goedaardige man, die met zijn koffertje vol koopwaar langs de deuren liep om zo zijn kostje bij elkaar te scharrelen. Hij was volgens zijn eigen zeggen een “ziener”. Hij kon al op afstand zien wanneer je geboren was, en als je een beetje geluk had ging hij je de hand lezen en de toekomst voorspellen. Vooral meisjes waren toch wel een beetje bang van hem, want als je hem de hand gaf om “gelezen”te worden liet hij die niet zo gemakkelijk weer los. Nadat hij jouw hele familie had besproken (of eigenlijk was het net andersom en vertelde je alle familiegeheimen aan hem) kreeg je een aai over je bol, en mocht je weer verder lopen. Jan had dan weer voldoende informatie om zijn volgende “klant” het verleden uit te kunnen leggen en de toekomst te kunnen voorspellen.”
“Hondegait was toch wel een heel ander type” zei Toos. “Hondegait liet zich op zijn fiets voorttrekken door meestal 2 honden. Zijn toch al niet fraaie uiterlijk met prachtige bruinzwarte tanden, kreeg nog een extra accentje door de twee bruine strepen van het tabaksnat, welke vanaf zijn mondhoeken naar het puntje van zijn kin liepen en daar eindigden in een druppeltje. Eigenlijk was het wel logisch, dat wanneer hij de huisvrouwen vroeg of ze belangstelling hadden voor zijn koopwaar, de meesten antwoorden met: “vandaag niet Gait .... Broeder Jan is net geweest.”
Op een mooie lenteavond troffen de twee elkaar in de bekende “slaapschuur voor landlopers” in de “Achterberg” tussen Luttenberg en Marienheem. Ze zouden daar de nacht doorbrengen. Gait was sacherijnig. Hij had de hele dag bijna niks verkocht omdat Jan hem net een half uurtje voor was geweest. Ze hadden diepgaande gesprekken over de verschillende soorten boerinnen, welke ze die dag tegen waren gekomen, en lieten ze stuk voor stuk de revue passeren. Jan gaf de voorkeur aan stevige dikke boerinnen, terwijl Gait meer zag in een slanke den.
De honden van Gait werden aan de fiets geknoopt en ze kropen elk in een hoekje van de schuur tussen het stro. Niet naast elkaar want Jan had een hekel aan de luizen van Gait. Ze droomden allebei hun eigen droom over elastiek en knopen. Natuurlijk droomden ze ook van dikke boerinnen en slanke dennen, maar vooral van de pannenkoeken die ze de volgende morgen weer zouden krijgen, wanneer ze de dikke en dunne dames weer zouden voorzien van hun prachtige koopwaar. Een kopje koffie kregen ze dan ongetwijfeld toe en dat was maar goed ook want van de Parabool met een koffiecorner of een “rustpunt” bij een boerderij hadden ze nog nooit gehoord.