Alle bakken staan keurig in het gelid voor de perken en groene stroken. De bakken zijn volgepropt. Een paar deksels zijn niet gesloten. Bij één bak is een dikke kier zichtbaar.
De straat komt tot leven. Poezen en katers snuffelen aan elkaar. Langs de bakken drentelen ze heen en weer. De jacht is geopend. Ze weten dat er altijd wel wat lekkers is.
De zon komt achter de wolken vandaan. De temperatuur is aangenaam. Damp stijgt op. Het kattenvolk mauwt en spint in hun eigen kattentaal. Ze zijn onrustig. Ergens moet het lekker ruiken, voor hen. Soms gaat een staart stijf omhoog en trilt, even tilt iemand een poot op, sproeit en wil duidelijk laten merken wie hier de baas is. De anderen trekken zich er weinig van aan.
Dan eindelijk waagt een poes de sprong op de buitenste bak. Ze drentelt eventjes, zit even in het zonnetje, kijkt naar beneden, neemt een sprongetje naar de volgende bak. Ze poetst zich wat op. De deksel is heet, ze springt wederom naar de volgende vuilnisbak.
Ze kijkt eens om zich heen, ze draait zich nog eens om en kijkt recht in mijn ogen. Waarschijnlijk met de gedachte; laat me met rust. Ze gluurt in de bak, rekt zich uit en gaat met een pootje in de bak. Haalt haar pootje terug en gebruikt haar neusje voor het volgende plan. Steekt nogmaals haar pootje uit om vervolgens toch maar in de bak te kruipen.
Ze haalt haar lekkere hapje uit de bak.
Tien minuten later komt de vuilniswagen met veel kabaal aangereden. Alle katten stuiven weg. Behalve deze. Ze kruipt in een bosje, verorbert haar veroverde lekkernij.
De vuilniswagen dendert verder.