Het is bijna 4 mei. Ik vind dat ik er aandacht aan moet besteden. Hier in Nederland zijn er altijd herdenkingen. Jaren geleden ben ik in Joegoslavië geweest. Een fascinerend land, even nu niet te praten over prachtige kusten en andere zaken. Wat mij opvalt zijn de niet opgeruimde ruïnes uit WO II. Ik zie ze overal. Ik vraag er naar en binnen de kortst mogelijke tijd word ik uitgenodigd om mee te gaan naar een bijzondere plek. Ik logeer op dat moment in een hotel in Slunj, een plaats tussen Karlovac en de Plitvice meren.
We rijden langs een prachtige route, laag groen, soms bossen en soms vlak. Langs opgroeiend gewas, weilanden, een enkele koe met haar hoeder. Het is bloedheet. Het zweet gutst langs mijn rug. Nog even, dan zijn we bij de berg. Deze valt helemaal niet op. Verscholen achter metershoge bomen, ceders en sparren, zijn we aan de voet van de berg. De motor gromt en zie nog net dat het hellingspercentage schrikbarend hoog is en de berg zelf is maar 512 meter. Ik concentreer me op de haarspeldbochten. Er is een kleine parkeerplaats, ruw zetten ze de auto vlak tegen een boom. Ik stap uit en word steenkoud. Er zijn daar wat bomen weggekapt, de zon schijnt daar heerlijk en ik word weer een beetje warm. Ik word meegenomen en sta weer stil. De anderen duiden dat ze daar een sigaretje gaan roken. We zijn de enige bezoekers. Ik zie visioenen. De tijd staat stil. Ik zie mensen die vrij zijn. Langzaam veranderen zij in anderen gedaanten. Zij dragen lompen en boerenkleding en een enkele soldaat staat een eindje verder. Ik zie de barakken, ik ruik bloed, stank van zweet, wonden en vooral de dood. Dan heel zachtjes het neuriën van strijdliederen. Ik moet mezelf wakker schudden en loop naar de rokende mannen. Achter hoge bosjes staan de barakken die ik net heb gezien. Links daarvan zie ik een grafheuvel. De gids komt, vertelt dat er precies 1000 graven zijn. De meesten kruizen hebben een naam, ruw ingekrast in het boommateriaal. Soms staat er een jaartal en soms een leeftijd. Jong en oude mensen hebben hier hun laatste rustplaats gekregen. Veel zijn naamloos, de onbekende soldaat. De gids wenkt me mee te gaan en volg hem naar de 1ste barak. Het is een ziekenzaal. Het lijkt daar niet op, het doet meer denken aan een slaapzaal. Een houten bruine vloer, witte afgebladderde wanden. Ik moet bukken om binnen te komen en stap over een hoge drempel. De deur hangt scheef in de scharnieren. Dubbele ramen en spaarzaam licht valt naar binnen. Er hangt een elektrisch peertje, het geeft grillige schaduwbeelden. Het zijn draagbare bedden van stevig knoestig hout. De dekens hebben een vrolijk helder motief wat met de streek Kroatië te maken heeft en zijn prachtig geborduurd. Sommige bedden hebben paardendekens. Wanneer ik ze aanraak voelt het ruw. In het midden staat een ijzeren vat, een kachel. Het rust op grote afgezaagde blokken hout. Er onder staat een pot om de as op te vangen. Alles is roestig, van binnen en buiten.
De gids zegt: “Hier liggen de lichtgewonden. Niets is veranderd.” Hij neemt me mee door een doorgangetje verbonden naar de 2de barak. Het is een zelfde kamer, iets kleiner en nog minder licht. “De zwaardere gevallen”, zegt hij. We gaan weer door een smal gangetje naar de volgende barak. De 3de barak heeft maar één enkel raam aan achterzijde. Wie hier door de deur naar binnenkwam, ging door het raam naar buiten, dood, bezweken aan de zware verwondingen. De gids vertelt het alsof het vorige week is gebeurd.
Ik kijk door het venster naar buiten, probeer me voor te stellen wat hier zich allemaal heeft afgespeeld. Angst, niet mogen schreeuwen, bang dat de vijand je zou kunnen horen, niet jou alleen maar ook je kameraden. Verbrijzelde benen, ogen die niet meer kunnen zien door het verband, kogelgaten, hoge koortsen en geen penicilline. Misschien toch nog andere medicijnen voor je makker in de 2de barak die heel misschien meer kans heeft te genezen. Vanaf het raam kan ik zien dat het schuin afloopt en een tiental meter verderop zie ik de eerste graven. Ik loop terug, de deur wordt zachtjes achter me gesloten.
Er is nog een barak, door het groen volkomen aan het oog onzichtbaar. Een kleine gang, een deur door naar rechts kom ik in een hokje waar ketels staan op een provisorisch verwarmingstoestel. Ik bekijk het aan alle kanten, sterilisatie wordt ermee gedaan van de instrumenten. Een lichte druk op mijn schouder doet me doorlopen naar het volgende vertrek. Verrassend veel licht, valt door de grote vensters naar binnen. Een operatiezaal, een tandartsstoel en de bijbehorende instrumenten. Alles met de voet te bedienen. Een heus instrumentariumkast met nu roestige antieke instrumenten, een kom om handen extra schoon te maken met alcohol. Er hangt een zwakke geur van Lysol. Langzaam loop ik door naar buiten. Met een aggregaat wordt er stroom opgewekt. Hij laat me zien waar dit gebeurd. We lopen langs heel kleine lage huizen met heuse dakpannen. Ik heb geen vermoeden wat hier zich zou kunnen afspelen. Hij neemt me mee naar binnen. Maar niet door een deur. In de aarde is een gat, er staat een ladder en ga naar beneden. Er staan boomstammen in de kamer, de gids laat me zien hoe hier het ventilatiesysteem heeft gewerkt. In koude winters wordt er gestookt, er wordt gekookt. Het leven gaat daar gewoon door. Van boven op de berg is de frisse lucht naar binnen gekomen. Daar woonden de dorpsbewoners, in de holte van de berg, veilig. De Duitsers hebben dit alles nooit ontdekt.
Zij, de boeren en boerinnen, het werkvolk en vooral de soldaten hebben gestreden voor hun vrijheid en daar in dit kleine gebied op die hoge berg gaven 1000 mensen hun kostbare leven. Het toeval wil dat juist daar op die berg een jongen is geboren op de dag van hun bevrijding, de 4de juli 1945. Dat ik deze man 25 jaren later ontmoet. Dat onze gezinnen vrienden zijn geworden en hij, die in vrijheid is geboren in het begin van de oorlog tussen de Joegoslavische staten naar Amsterdam vlucht. Een gemengd gezin heeft. Hij kan niet kiezen, wat valt er te kiezen. Immers, je wilt vrij zijn. Hij herdenkt. Ik herdenk hier en heel even zal ik ook met mijn gedachten daar op die berg zijn.